Dakwerk

Dakwerk brengt valgevaar met zich mee. Safety Freaks is totaalleverancier met een breed assortiment in valbeveiliging, persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM), werkkleding, gereedschap en transportkoffers of gereedschapskoffers als Pelicase. Daarnaast biedt Safety Freaks cursussen aan in bijvoorbeeld veilig werken op hoogte om uw kennis en capaciteiten te vergroten. Ook voeren we de keuring van uw valbeveiliging uit. Bij Safety Freaks staan service, kwaliteitsproducten en de veiligheid van de klant centraal.

Geen producten gevonden voor deze selectie.

Werken op platte daken

Werken op hoogte brengt altijd het risico op valgevaar met zich mee. Niet alleen de hoogte, maar ook de werkzaamheden en de omgeving van de werkplek hebben invloed op het gevaar. De meeste ongelukken door vallen ontstaan wanneer men het evenwicht verliest, onvoldoende valbeveiliging draagt of het verkeerd gebruiken van bijvoorbeeld een ladder of steiger.

Wat zegt de wet- en regelgeving?

Wettelijke verplichtingen

Wanneer men werkzaam is op platte daken moet worden voorkomen dat men ten val kan komen. Wanneer men op een hoogte van 2,5 meter aan het werk is of als er bijzondere risico’s, bijvoorbeeld werken boven water aanwezig zijn, zal men de juiste valbeveiligingsmaatregelen moeten treffen. Allereerst dient men een juiste voorziening tegen valgevaar aan te brengen. Bijvoorbeeld een veilige en ergonomisch verantwoorde steiger of stelling, maar ook een goede werkvloer of andere goedgekeurde beveiliging.

Wanneer dat niet mogelijk is, wordt gekeken of een oplossing toegepast kan worden zoals hieronder uitgelegd, deze zijn opgenomen in de brancheafspraken.

Uit een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) zal blijken welk middel het meest geschikt is voor de situatie. Het juiste beveiligingsniveau is bereikt wanneer in alle situaties op het dak het valgevaar tot een minimum is gebracht.

Bovenstaande middelen hebben natuurlijk ook een zekere houdbaarheid. Constante verandering in werkprocessen en technologieën, maar ook nieuwe arbeidsrisico’s en de steeds veranderende wetgeving zijn een reden om op het juiste moment de middelen te vervangen. Er dient altijd extra aandacht te zijn voor werken op hoogte en valgevaar. De inhoud van de werkzaamheden en invloed van de omgeving zijn hierbij de belangrijkste aandachtspunten.

Arbobesluit: Artikel 3.16 Voorkomen valgevaar

-          Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat is zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.
-          Er is in elk geval sprake van valgevaar bij aanwezigheid van risicoverhogende omstandigheden, openingen in vloeren, of als het gevaar bestaat om 2,5 meter of meer te vallen.
-          Hekwerken en leuningen worden als doelmatig aangemerkt indien zij tenminste tot 1 meter boven het werkvlak beveiliging bieden tegen vallen, dan wel voldoen aan het voor vloerafscheiding bepaalde bij of krachtens het Bouwbesluit 2003.
-          Het eerste lid is niet van toepassing op arbeid onder omstandigheden waarin het gebruik van ladders en trappen is toegestaan als bedoeld in artikel 7.23, tweede lid.
-          Indien de in het eerste lid genoemde voorzieningen niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen, zijn ter voorkoming van het gevaar voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht of worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt dan wel worden andere technische middelen toegepast, die ten minste een zelfde mate van beveiliging van de in het eerste lid bedoelde arbeid geven. Daarbij hebben maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang boven maatregelen gericht op individuele bescherming.

Regelgeving valgevaar in Bouwbesluit

Een groot deel van de voorschriften over bouwen, verbouwen, gebruik en sloop van gebouwen en andere constructies zijn samengevoegd in het Bouwbesluit 2012. Dit besluit is gekomen inplaats van het Bouwbesluit 2003 en de ministeriële regelgeving die daar bij hoorde, maar ook het bebruiksbesluit en voorschriften uit gemeentelijke bouwverordeningen.

In het Bouwbesluit 2012 staan een aantal nieuwe voorschriften over hoe men veilig onderhoudt kan verrichten aan nieuwbouw projecten. De voorschriften die vermeld staan zijn ook voor nieuwbouw van vergunningsvrije bouwprojecten maar zijn niet van toepassing op bouwprojecten geen gebouw zijnde, bestaande bouw of verbouwingen. Bij deze bouwprojecten gelden ze wel als een aanbeveling. Nieuw bouwprojecten dienen te worden ontworpen zodat ze op een veilige manier kunnen worden onderhouden. Het onderhoud wat daar onder valt zijn bijvoorbeeld schilderwerkzaamheden, reiniging en reparatie van daken/goten/schoorstenen/gevels/ramen. Ook het reinigen, reparatie en herstel van technische storingen van bijvoorbeeld klimaatbeheersing installaties, liften en (tele)communicatie behoren tot onderhoud. Door specifieke voorzieningen in het ontwerp van het gebouw op te nemen kan de veiligheid tijdens het gebruik ervan worden gewaarborgd.

Meer informatie en uitwerking branche afspraken in:

-          Infoblad Rijksoverheid Veilig onderhoud op en aan gebouwen
-          Toolbox Collectief beveiligen (SBD)
-          Toolbox Aangelijnd werken (SBD)
-          Toolbox BHV (SBD)

Arbobesluit: Artikel 7.4 Deugdelijkheid arbeidsmiddelen en ongewilde gebeurtenissen

-          Een arbeidsmiddel bestaat uit deugdelijk materiaal en is van een deugdelijke constructie.
-          Een arbeidsmiddel is zodanig geplaatst, bevestigd of ingericht en wordt zodanig gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet zoals verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, oververhitting, brand, ontploffen, blikseminslag en directe of indirecte aanraking met elektriciteit zoveel mogelijk is voorkomen.

Arbobesluit: Artikel 7.7 Veiligheidsvoorzieningen in verband met bewegende delen van arbeidsmiddelen

-          Indien bewegende delen van een arbeidsmiddel gevaar opleveren, zijn zij van zodanige schermen of beveiligingsinrichtingen voorzien, dat het gevaar zoveel mogelijk wordt voorkomen.
-          De schermen of beveiligingsinrichtingen zijn stevig uitgevoerd en leveren geen bijzondere gevaren op.
-          De schermen of beveiligingsinrichtingen kunnen niet op eenvoudige wijze worden genegeerd of buiten werking worden gesteld.
-          De schermen of beveiligingsinrichtingen zijn op voldoende afstand van de gevaarlijke zone van het arbeidsmiddel aangebracht.
-          De schermen of beveiligingsinrichtingen belemmeren het zicht op de arbeid zo min mogelijk.
-          De schermen of beveiligingsinrichtingen zijn op een zodanige wijze aangebracht dat de noodzakelijke onderhouds- en reparatiewerkzaamheden op veilige wijze kunnen worden uitgevoerd. Daarbij wordt zoveel mogelijk voorkomen dat de schermen of beveiligingsinrichtingen moeten worden gedemonteerd.

Arbobesluit: Artikel 7.14 In werking stellen van arbeidsmiddelen

-          Een arbeidsmiddel kan uitsluitend in werking worden gesteld door een opzettelijk verrichte handeling met een daarvoor bestemd bedieningsorgaan.
-          Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor het opnieuw in werking stellen na stilstand ongeacht de oorzaak daarvan, alsmede voor het bewerkstelligen van een belangrijke wijziging in de werking van het arbeidsmiddel, tenzij het opnieuw inwerkingstellen of deze wijziging geen gevaren voor personen kunnen opleveren.

Arbobesluit: Artikel 7.15 Stopzetten van arbeidsmiddelen

-          Een arbeidsmiddel kan op veilige wijze worden stopgezet met een daarvoor bestemd bedieningsorgaan. Een besturingssysteem stopt naar gelang het gevaar hetzij het gehele arbeidsmiddel hetzij onderdelen daarvan, zodanig dat het arbeidsmiddel in een veilige toestand is.
-          Wanneer het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan zijn stopgezet, wordt de energietoevoer naar het arbeidsmiddel of de onderdelen daarvan die het gevaar veroorzaken, onderbroken.
-          De opdracht tot het stopzetten van een arbeidsmiddel of een onderdeel daarvan kan niet worden opgeheven door een opdracht tot starten van dat arbeidsmiddel of een onderdeel daarvan.

Arbobesluit: Artikel 7.16 Noodstopvoorziening

-          Een arbeidsmiddel beschikt over een noodstopvoorziening, indien dit met het oog op de gevaren van dat arbeidsmiddel en de normale tijd die nodig is om dat arbeidsmiddel stop te zetten noodzakelijk is.
-          Voorschriften betreffende het gebruik van ter beschikking gestelde arbeidsmiddelen voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte.

Arbobesluit: Artikel 7.23 Algemeen

1.            Indien tijdelijke werkzaamheden op hoogte niet veilig en onder passende ergonomische omstandigheden op een daartoe geschikte werkvloer kunnen worden uitgevoerd, worden de meest geschikte arbeidsmiddelen gekozen om veilige arbeidsomstandigheden te waarborgen en te handhaven. Om dit te bereiken:

a.            krijgen collectieve veiligheidsmaatregelen voorrang boven persoonlijke veiligheidsmaatregelen;
b.            zijn de afmetingen van de arbeidsmiddelen:

1.            afgestemd op de aard van de te verrichten werkzaamheden;
2.            afgestemd op de voorzienbare belastingen, en
3.            zodanig dat zonder gevaar doorgang mogelijk is;

c.            worden de meest geschikte toegangsmiddelen voor de tijdelijke arbeidsplaats op hoogte gekozen afhankelijk van het verkeer, de te overbruggen hoogte en de gebruiksduur;

d.            biedt het gekozen toegangsmiddel de mogelijkheid van ontruiming bij dreigend gevaar;
e.            levert het overstappen van een toegangsmiddel op platformen, vloeren of loopbruggen en omgekeerd geen extra valrisico's op.

2. Met inachtneming van het eerste lid wordt het gebruik van ladders en trappen als arbeidsplaatsen op hoogte beperkt tot omstandigheden waarin het gebruik van andere, veiliger arbeidsmiddelen niet gerechtvaardigd is in verband met het geringe risico, en

- vanwege de korte gebruiksduur, of
- de bestaande kenmerken van de locaties die de werkgever niet kan veranderen.

3. Toegangs- en positioneringstechnieken met lijnen worden alleen gebruikt onder omstandigheden waarin uit de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, blijkt dat het werk veilig kan worden uitgevoerd en waarin het gebruik van andere, veiliger arbeidsmiddelen redelijkerwijs niet mogelijk is.
4. In het geval, bedoeld in het derde lid, wordt, rekening houdend met de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, en met de duur van de werkzaamheden en met de ergonomische vereisten, voorzien in een zitje met geschikte toebehoren.
5. Afhankelijk van het te gebruiken arbeidsmiddel worden ter minimalisering van de aan dit arbeidsmiddel verbonden risico's voor de werknemers, de nodige maatregelen genomen. Zo nodig worden valbeveiligingen aangebracht.
6. De valbeveiligingen zijn van een zodanige configuratie en sterkte dat vallen van hoogte wordt voorkomen of dat een eventuele val wordt gestopt, zodanig dat letsel bij de werknemers zoveel mogelijk wordt voorkomen.
7. De collectieve valbeveiligingen worden alleen onderbroken daar waar zich een toegang tot een ladder of trap bevindt.
8. Wanneer de uitvoering van werkzaamheden vereist dat een collectieve valbeveiliging tijdelijk wordt verwijderd, wordt gezorgd voor doeltreffende, vervangende veiligheidsvoorzieningen.
9. De werkzaamheden, bedoeld in het achtste lid, worden niet uitgevoerd zolang deze vervangende voorzieningen niet zijn getroffen.
10. Na de definitieve of tijdelijke beëindiging van de werkzaamheden, bedoeld in het achtste lid, worden de collectieve valbeveiligingen weer aangebracht.
11. Tijdelijke werkzaamheden op hoogte worden slechts uitgevoerd wanneer de weersomstandigheden de veiligheid en gezondheid van de werknemers niet in gevaar brengen. 

Arbobesluit: Artikel 7.23A Specifieke bepalingen betreffende het gebruik van ladders en trappen

  1. Ladders en trappen worden zodanig geplaatst dat hun stabiliteit tijdens het gebruik is gewaarborgd. In ieder geval worden hiertoe de volgende maatregelen genomen:
    -          de steunpunten van draagbare ladders en trappen rusten op een stabiele, stevige en onbeweeglijke ondergrond van voldoende omvang, zodat de sporten horizontaal blijven;
    -          hangladders worden stevig vastgemaakt en, met uitzondering van touwladders, zodanig dat zij niet kunnen verschuiven en dat heen en weer zwaaien wordt vermeden
  2. Bij het gebruik van ladders en trappen worden in ieder geval de volgende maatregelen genomen:                                                                                                               a. het wegglijden van de voet van draagbare ladders en trappen tijdens het gebruik wordt tegengegaan door de boven of onderkant van de ladderbomen vast te zetten, of door middel van een antislipinrichting of een andere, even doeltreffende oplossing;                                                                                                     b.toegangsladders steken tenminste 1 meter uit boven het toegangsniveau, tenzij andere voorzieningen een veilig houvast mogelijk maken;                             c.meerdelige ladders en schuifladders worden zodanig gebruikt dat de verschillende delen niet ten opzichte van elkaar kunnen verschuiven;                 d.verrolbare ladders en trappen worden vastgezet voordat zij worden betreden.
  3. Ladders en trappen worden zodanig gebruikt dat de werknemers steeds veilige steun en houvast hebben. In elk geval mag het met de hand dragen van lasten op een ladder of een trap niet een veilig houvast belemmeren.

 Arbobesluit: Artikel 7.23B Specifieke bepalingen betreffende steigers

  1. Wanneer voor de gekozen steiger de sterkte- en stabiliteitsberekening niet beschikbaar is of de overwogen structuurconfiguraties in de berekening niet zijn voorzien, wordt alsnog een sterkte- en stabiliteitsberekening uitgevoerd, tenzij de steiger wordt opgebouwd volgens een algemeen erkende standaardconfiguratie.
  2. Afhankelijk van de complexiteit van de gekozen steiger wordt door een daartoe bevoegde persoon een montage-, demontage- en ombouwschema opgesteld. Dit schema kan de vorm hebben van een algemeen uitvoeringsschema, dat voor specifieke steigers is aangevuld met detailtekeningen.
  3. De ondersteuningen van een steiger worden beveiligd tegen wegglijden, hetzij door bevestiging aan het steunvlak, hetzij door een antislipinrichting of een andere, even doeltreffende oplossing.
  4. Het dragende oppervlak van de ondersteuningen heeft een voldoende capaciteit.
  5. De stabiliteit van de steiger is verzekerd. Ongewilde bewegingen van rolsteigers tijdens werkzaamheden op hoogte worden door een passende voorziening voorkomen.
  6. De afmetingen, de vorm en de ligging van de vloeren van een steiger worden aan de aard van de te verrichten werkzaamheden en aan de te dragen lasten aangepast en zijn zodanig dat veilig verkeer kan plaatsvinden en veilig kan worden gewerkt.
  7. De vloeren van steigers zijn zodanig gemonteerd dat hun onderdelen bij normaal gebruik niet kunnen bewegen. Tussen de onderdelen van de vloeren en de verticale inrichtingen van de collectieve valbeveiligingen komen geen gevaarlijke openingen voor.
  8. Indien bepaalde gedeelten van een steiger niet gebruiksklaar zijn, worden deze gedeelten met inachtneming van afdeling 2 van hoofdstuk 8 gemarkeerd met waarschuwingssignalen en behoorlijk afgebakend door materiële elementen die de toegang tot de gevarenzone beletten.
  9. Steigers worden alleen opgebouwd, afgebroken of ingrijpend veranderd onder leiding van een bevoegde persoon en door werknemers die voor de beoogde werkzaamheden een toereikende en specifieke opleiding hebben ontvangen met betrekking tot de specifieke risico's die in het bijzonder is gericht op:
    -          het begrijpen van het montage-, demontage- en ombouwschema van de betreffende steiger;
    -          het veilig monteren, demonteren of ombouwen van de betreffende steiger;
    -          maatregelen ter preventie van het risico dat personen of voorwerpen vallen;
    -          veiligheidsmaatregelen bij veranderende weersomstandigheden die afbreuk kunnen doen aan de veiligheid van de betrokken steigers;
    -          de toelaatbare belasting, en
    -          ieder ander risico dat de montage-, demontage- of ombouwwerkzaamheden met zich mee kunnen brengen.
  10. De persoon die de werkzaamheden leidt en de betrokken werknemers moeten beschikken over het montage-, demontage- en ombouwschema, bedoeld in het tweede lid, met inbegrip van eventuele daarbij behorende instructies.

Arbobesluit: Artikel 7.23C Specifieke bepalingen betreffende het gebruik van toegangs- en positioneringstechnieken met lijnen

  1. Bij het gebruik van toegangs- en positioneringstechnieken met lijnen als bedoeld in artikel 7.23, derde lid, wordt aan de volgende voorwaarden voldaan:  
    a. het systeem omvat ten minste twee afzonderlijk verankerde lijnen, te weten:
    - een werklijn die dient om op of uit de arbeidsplaats te komen, en
    - een veiligheidslijn die als reservelijn fungeert;
    a. de werknemers beschikken over en maken gebruik van een geschikt harnas dat voldoet aan de bepalingen, vastgesteld bij of krachtens afdeling 1 van hoofdstuk 8, waardoor zij verbonden zijn met de veiligheidslijn;
    b. de werklijn is voorzien van:
    - een veilig stijg- en afdaalmechanisme, en
    - een zelfblokkerend mechanisme waardoor de gebruiker, wanneer hij de controle over zijn bewegingen verliest, niet kan vallen;
    a. de veiligheidslijn is uitgerust met een beweegbaar valbeveiligingsmechanisme dat de werknemer in zijn bewegingen volgt;
    b. de gereedschappen en andere hulpstukken die de werknemer gebruikt, zijn verbonden met het harnas of het zitje van de werknemer, bedoeld in artikel 7.23, vierde lid, of op een andere, passende wijze bevestigd;
    c. het werk wordt naar behoren gepland en er wordt toezicht gehouden opdat zo nodig de werknemer onmiddellijk hulp kan worden geboden;
    d. de betrokken werknemers ontvangen een adequate en specifieke opleiding voor de beoogde werkzaamheden, in het bijzonder betreffende de redding(s)procedures.

6. In uitzonderlijke omstandigheden waarin het gebruik van twee lijnen, gezien de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, het werk gevaarlijker zou maken, kan het gebruik van één enkele lijn worden toegestaan mits passende maatregelen zijn genomen om de veiligheid te waarborgen.

 

Bron van deze tekst is te vinden op deze link KLIK HIER